Werking
transistorontsteking:
Om
te beginnen kijken we eerst hoe de conventionele ontsteking in
elkaar zit. Zoals men weet zijn er maar een paar onderdelen nodig
die voor een vonk moeten zorgen. Om te beginnen hebben we
contactpuntjes, een condensator en een bobine nodig, die er
tezamen voor zorgen dat we een mooie vonk krijgen. Niet te
vergeten de rotoras
die met zijn nokken de sturing verzorgt. Wanneer deze rotoras
draait, zal dus het contactpuntje open en dicht gaan en er voor
zorgen dat de bobine geaard wordt tijdens het sluiten van het
contactpuntje. De bobine is eigenlijk een autotrafo en dat houdt
in, dat de primaire als zowel de secundaire wikkeling aan een
zijde is doorverbonden. Op deze aansluiting komt dan ook het
signaal van het contactpuntje. Doordat de andere primaire zijde
van de bobine al voorzien is van 12 Volt via het contactslot, zal
er een stroom gaan lopen door de primaire wikkeling. Omdat een
spoel zichzelf van nature in stand wil houden en elke verandering
wil tegengaan de zogenaamde tegen EMK (Elektro Motorische Kracht),
zal er een puls ontstaan, waarbij de condensator een belangrijk
aandeel heeft. Deze puls wordt door de wikkelverhouding van de
trafo, lees bobine, omhoog getransformeerd tot de uiteindelijke
12000 Volt.
De werking
van de transistorontsteking is niet veel anders. In plaats van het
contactpuntje wordt nu een transistor gebruikt waardoor de stroom
vloeit naar de bobine. We kunnen de transistor zien als een
schakelaar die open en dicht gaat. Het contactpuntje zorgt nu
alleen maar voor de sturing van de transistor. De condensator is
hierbij niet nodig en kan vervallen, moet zelfs losgekoppeld
worden. Het grote verschil tussen het contactpuntje en de
transistor is, dat de stijgtijd van de puls van de transistor
enorm steil is en schoon van vorm. Dit is op een scoop duidelijk
te zien. Doordat de puls zo scherp is, passen er daardoor meer
pulsen in een bepaalde tijdseenheid en kan het toerental zonder al
te veel vonkverlies, behoorlijk omhoog tot wel 5000 omwentelingen.
Daarna treedt er toch een vorm van verzadiging in de bobine op die
de hoogspanning laat dalen. De stuurpulsvorm is dus bepalend voor
het uiteindelijke resultaat. Door de steilere flanken en ook
hogere puls bij de transistor,
zal ook de
hoogspanning hoger worden. Hierin schuilt dan tevens het gevaar
van vonkoverslag in de bobine. Verstandig is dan ook om een bobine
te nemen die hiervoor gemaakt is en er tegen kan. Doordat de
pulsflank zo hoog is,treedt er ook een hoge primaire spanning op,
op de bobine, die wel 250 Volt kan bedragen. Door dit gegeven moet
de transistor beschermd worden, die kan namelijk geen hogere
spanningen verdragen en wordt daarom beveiligd met een zenerdiode.
Door het betere resultaat van de transistorontsteking op de
werking van de motor, laat men sneller onderhoud achterwege.
Hierin schuilen verschillende gevaren zoals vonkoverslag tussen
bougie en de zuiger met een gat in de zuiger als gevolg.
Vonkoverslag in en buiten de bobine om waarbij de vonk een
koolbaan kan trekken die later niet meer te repareren is.
De transistorontsteking kan ook nog uitgebreid worden in de vorm
van een andere sturing, in plaats van contactpuntjes, magneet- of
led sturing enz. Verder kennen we buiten de transistorontsteking
ook nog de thyristorontsteking die totaal anders werkt en buiten
ons verhaal valt. De grote voordelen van transistorontsteking:
betere koude start, soepeler lopen van de motor en wat lager
benzineverbruik. Wanneer de rotoras spaarzaam gesmeerd wordt,
kunnen de contactpuntjes wel 50000 km mee gaan. De stroom door de
contactpuntjes is velaagt van ongeveer 3 Ampère naar een waarde van 200 mA, dus geen inbranden meer.
De uitleg is wat eenvoudig gehouden, maar is in werkelijkheid heel
wat gecompliceerder.
|